Het gebouw

De Grote of Sint Jacobskerk is een tussenvorm tussen een basiliek en een hallenkerk. Het is een gebouw met brede zijbeuken waarvan de daken met een knik doorlopen over de zijkapellen, die aan de zijbeuken grenzen. Verder is er een groot transept of dwarsschip.


De toren

Aangenomen wordt dat met de bouw van de kerk omstreeks 1308 is begonnen. Uit die periode stammen nu nog de onderbouw van de toren en de koorsluiting. Het is dus vanaf het begin een kerk met toren geweest. De toren had, in tegenstelling tot heden, boven het metselwerk een gotische spits. Deze werd in 1501 afgebroken en vervangen door een achtkantige houten opbouw met twee balustraden. De vierkante, van steen opgetrokken, onderbouw van de toren eindigt met de eerste achtkantige houten gaanderij. In de met leien afgedekte achtkantige ruimte tussen de eerste en de tweede gaanderij bevinden zich aan vier zijden de wijzerplaten van het torenuurwerk; terwijl binnen in deze ruimte de speeltafel van het klokkenspel staat opgesteld. Boven de tweede gaanderij hangen in de openingen tussen de acht zware pilasters, de klokken van het uurwerk en het carillon. Nog weer hoger hangen de andere klokken van het carillon. Het bovenste deel heeft de vorm van een peer, afgedekt met leien met daarop een vergulde bal met een ijzeren kruis en de weerhaan. Op iedere hoek van de balustrade van deze galerij staat een fles, het wapen van de stad Vlissingen; op die van de tweede galerij staan kegelvormige ornamenten.


Eerste carillon

De opdracht voor het gieten van de klokken werd aangenomen door Thomas Bot te Utrecht. Het aantal klokken, waaruit dit klokkenspel moest bestaan, bedroeg zeventien. In juli 1587 werd daartoe naar “Utrecht een partye clockspijze en gebroken geschut gezonden”. Op 29 oktober 1596 werd Aernout de Roda van Leuven tot “clockspeelder” benoemd, in 1634 oefende ene Johs. Focquedijn dit beroep uit. In 1768 is dit carillon buiten werking gesteld wegens gerezen problemen.


Tweede carillon

Op 7 juli 1769 kreeg Andreas van den Gheijn te Leuven opdracht tot het vervaarden van een carillon van 40 klokken; de installatie volgde nog in datzelfde jaar. Dit klokkenspel zou functioneren tot de grote kerkbrand van 5 september 1911. In hetzelfde jaar 1769 werd een bekwame organist en klokkenist aangesteld: de heer mr. Joost Verschuere Reynvaan, o.m. bekend auteur van de “Catechismus der Muzijk” , verschenen in 1787. Andere bekende beiaardiers waren P.M. van Sprang, zijn broer C.P. van Sprang en zijn zoon J.C. van Sprang. In 1894, toen de Nederlandse vorstinnen een bezoek aan Vlissingen brachten, stond op het speelwerk: op het hele uur: Het Wilhelmus, en op het halve uur De Zilvervloot. In 1900 werd erop gezet: op het hele uur: Aria uit de Opera “Die weisse Dame”; op het halve uur: “Jerusalem die du so hoch getrohnt”. Op 7 februari 1901, de huwelijksdag van koningin Wilhelmina, speelde het carillon vaderlandse liederen. Het werd bespeeld van 8-9, van 12-13 en van 16-17 uur.

Tot het jaar 1884 waren er drie torenwachters op de toren, die een vertrek hadden met slaapgelegenheid bij de eerste gaanderij. Zij deden ’s avonds na tien uur, elk uur een omgang. Zij bliezen op een trompet als teken dat ze op hun post waren en dat er geen brand in de stad of in het land was. Indien er brand uitbrak, klepten zij de klok en plaatsten een lantaarn op de gaanderij aan de zijde waar de brand was, en waarschuwden de autoriteiten. In het jaar 1798 werd ingevolge de Staatsregeling de Sint Jacobstoren in eigendom overgedragen aan de Burgerlijke Gemeente.


Derde carillon

Op 30 april 1914 werd, nadat kerk en toren na de brand van 1911 waren herbouwd, een nieuw klokkenspel in gebruik genomen. Het was vervaardigd door de fa. J. & D. Taylor te Loughborough in Engeland. Het had 33 klokken. De Duitse bezetter liet het carillon in mei 1943 uit de toren verdwijnen. Beiaardier op dit carillon was o.a. de heer A.P. Varel. Hij was tevens organist van de Sint Jacobskerk.


Vierde carillon

De Vlissingse gemeenteraad besloot in december 1949 tot de aankoop van een nieuw carillon. Het werd geleverd door de fa. Petit en Fritsen uit Aarle-Rixtel, en werd op 3 november 1951 in gebruik genomen. Het bestaat uit 47 klokken, waarvan de drie grootste tevens als luidklok dienst doen. Tot aan de grote restauratie van 1997/1998 speelde het carillon overdag om het kwartier een melodietje. Dit speelwerk bestond uit een grote trommel met pennetjes die, voortbewogen door het uurwerk, een hamer op de klokken in beweging bracht. Met de restauratie van 1997/1998 begon ook voor het carillon het computertijdperk; met uitzondering van de nachtelijke uren speelt er op het hele en halve uur een melodietje. Daarbij wordt het carillon aangestuurd door een computer, waarin een verwisselbare chip (Eprom) zit met de daarop “ingeblikte” melodieën. Om 12.00 en 18.00 uur wordt echter de melodie nog steeds via de trommel ten gehore gebracht. De heer P.H. Broerse was van 1951 tot 1980 beiaardier en ook organist van de Sint Jacobskerk. Van 1980 tot 2008 was de heer Henk G. van Putten stadsbeiaardier van Vlissingen. Hij werd in die functie opgevolgd door Jos Vogel, die eveneens organist is van de Sint Jacobskerk. In de toren(ingang) hangt een wandbord met de namen en jaartallen van alle Vlissingse stadsbeiaardiers.

Bronnen: C.P.I. Dommisse; De Geschiedenis van de Westpoort te Vlissingen / Ad Tramper e.a.; Zeven eeuwen Sint Jacobskerk